Het hindoeïsme, ‘s werelds oudste religie, is ontstaan in Centraal-Azië en de Indusvallei en is vandaag de dag nog steeds aanwezig. Haar aanhangers noemen het de Eeuwige Orde of de Eeuwige Weg, en ze volgen de principes die zijn vastgelegd in de geschriften die bekend staan als de Veda’s, die volgens hen altijd hebben bestaan net als Brahman, hoger dan de ziel, waaruit de hele schepping voortkwam. Hij is degene die beweging in al het andere inspireert, en ook beweegt, en de schepping en haar pad leidt.
Men zou het hindoeïsme volgens het bovenstaande kunnen interpreteren als een monotheïstische religie “die in één God gelooft”, of als een pluralistische religie “die gelooft in het bestaan van meerdere symbolische beelden van de ene God”, of als een henotheïstische doctrine “in welke men ervoor kiest om een van deze symbolen te noemen”, of dat de monotheïstische religie “symbolische beelden interpreteert als representaties van aspecten van de natuurlijke wereld”, of zelfs atheïsme omdat men het concept van Brahman voor zichzelf zou kunnen vervangen door te streven naar de beste versie van zichzelf.
Deze leerstellige concepten werden, nadat ze lang daarvoor mondeling waren overgeleverd, voor het eerst vastgelegd in de werken die bekend staan als de Veda’s tijdens wat bekend staat als de Vedische periode rond 1500-500 voor Christus.
Volgens zijn gelovigen heeft het hindoeïsme noch een grondlegger, noch een oorsprongsgeschiedenis, noch een duidelijk pad voor de ontwikkeling van zijn geloofssysteem, aangezien er wordt gezegd dat de schriftgeleerden van de Veda’s eenvoudig vastlegden wat er altijd heeft bestaan. Deze eeuwige kennis staat bekend als shruti, wat ‘dat wat wordt gehoord’ betekent, en is vastgelegd in de Veda’s en hun verschillende secties, die elk een ander aspect van geloof behandelen. De Abanishida is de meest bekende van deze delen van het hindoeïsme.
Deze teksten vertellen verhalen over rituele praktijken en omvatten de Purana’s en heldendichten zoals de Mahabharata, de Ramayana, de Yoga Sutra’s en de Bhagavad Gita. Desondanks moeten deze teksten niet worden beschouwd als de “Hindoe-geschriften”, omdat er geen bewijs is dat hun bron het “Woord van God” is. , en wordt bestuurd door “het sublieme over ziel en geest”, die bekend staat als “Brahman”, in wiens essentie alle mensen delen.
Het hindoeïsme beschouwt het doel van het leven als de erkenning van het essentiële pantheïsme, het hogere aspect van het individuele zelf, bekend als ‘atman’, dat deel uitmaakt van iemands zelf, hoger dan geest en verstand. Wanneer iemand zich houdt aan zijn plichten in het leven (dharma), uitgevoerd volgens een correcte procedure (karma), om los te komen van de banden van het materiële bestaan, en te ontsnappen aan de cyclus van wedergeboorte en dood (samsara), voegt atman zich bij Brahman, en men keert terug naar de bron van fundamentele eenheid.
De illusie van dualiteit, het geloof dat de een gescheiden is van de ander en de Schepper, die bekend staat als de “Maya”, verhindert de realisatie van deze eenheid, omdat iemands ervaring in de materiële wereld dit geloof aanmoedigt. Het kan worden overwonnen door de essentiële eenheid van al het bestaan te erkennen, de overeenkomst tussen zichzelf en anderen enerzijds en tussen de een en het goddelijke anderzijds te beseffen, om de staat van het verlichte zelf te bereiken.
المحتويات
Hindoeïsme en zijn vroege stadia
Vóór het derde millennium voor Christus ontstond in de Indusvallei een geloofssysteem, dat later waarschijnlijk het hindoeïsme zal worden of op zijn minst beïnvloed zal worden. Een alliantie van nomadische stammen, die zichzelf “Ariërs” noemden, kwam vanuit Centraal-Azië naar de regio. Sommigen van hen, nu de “Indiase Iraniërs” genoemd, vestigden zich in het gebied dat tegenwoordig bekend staat als Iran. Anderen, nu bekend als de Indo-Ariërs, vestigden zich in de Indusvallei.
De term “Arisch”, wat “vrije man” of “nobel” betekent, verwijst naar een klasse mensen in plaats van naar een ras. De oude legende van de “Arische verovering”, die beweert beschaving naar de regio te hebben gebracht door de Kaukasiërs, is het product van vreemde, bekrompen en bevooroordeelde informatie die in de achttiende en negentiende eeuw na Christus verscheen en die al lang in diskrediet is gebracht.
Uit de ruïnes in steden als Mohenjodaro en Harappa blijkt duidelijk dat er in de Indusvallei al in 3000 v.
Deze periode wordt nu aangeduid als het tijdperk van de Indusbeschaving of de Harappan-beschaving (ca. 7000 – 600 voor Christus), die later werd beïnvloed en samengevoegd met de Indo-Arische cultuur.
Gebouwd in de grote stad Mohenjodaro, tegen 2000 voor Christus, gemetselde straten, stromend water en een hoog ontwikkeld industrieel, commercieel en politiek systeem. Er wordt aangenomen dat ze ook een soort religieus geloof ontwikkelden dat baden en andere religieuze riten omvatte, maar er zijn geen schriftelijke gegevens om dit te bewijzen.
Het is zeker dat welke vorm deze religie ook aannam, belangrijke elementen ervan elders ontstonden, aangezien het basisvedische denken nauw overeenkomt met de vroege stadia van het Iraanse geloof in Perzië.
Nieuwkomers tijdens het Vedische tijdperk beïnvloedden de ontwikkeling van religie in de Indusvallei tijdens de vroege stadia, aangezien de Vedische volkeren in die tijd een leerstellige vorm ontwikkelden die bekend staat als de Vedische, die in het Sanskriet is geschreven.
De volkeren van de Veda’s probeerden de aard van het bestaan en de plaats van het individu in het kosmische systeem te begrijpen. Door deze vragen na te jagen, creëerden de wijzen een hoog ontwikkeld theologiesysteem, dat later in het hindoeïsme veranderde.
Van het ontstaan van het brahmanisme tot het hindoeïsme
Vedische werd later brahmanisme, een religieus geloof dat zich richt op de onderliggende waarheid, de primaire oorzaak van alle waarneembare verschijnselen, evenals de onzichtbare aspecten van het bestaan. De wijzen die het brahmanisme ontwikkelden, begonnen met de zichtbare wereld, die volgens bepaalde regels werkt. Ze noemden deze regels “Rita”, wat “orde” betekent, en gaven aan dat er voor het bestaan van “Rita” iets moet zijn vóór de oprichting ervan, aangezien men geen regels kan hebben zonder de aanwezigheid van een maker van deze regels.
In die tijd waren er veel goden in het Vedische geloof. Deze godheden hadden als het eerste motief kunnen worden beschouwd, maar de wijzen gingen verder dan de goden en erkenden het bestaan van een volmaaktheid, een ondeelbare realiteit, die fundamenteler is dan bestaan of niet-bestaan.
Deze entiteit wordt in het hindoeïsme afgebeeld als een groot en machtig individu, dat alle menselijk begrip overstijgt. Het wezen waartoe ze als Brahman kwamen, bestond niet alleen in de realiteit (zoals elk ander wezen), noch buiten de realiteit (in het niet-bestaande of pre-existente rijk), maar was de feitelijke realiteit zelf. Brahman maakte de dingen zoals ze waren, zoals ze altijd zullen zijn. Vandaar de naam “Sanatan Dharma”, wat “eeuwige orde” betekent, als naam voor dit geloofssysteem.
Elk individu draagt de ultieme waarheid en de Eerste Oorzaak in zich. Er is geen reden om deze entiteit van buitenaf te zoeken, omdat men deze entiteit van binnen draagt, en deze waarheid alleen maar hoeft te beseffen om ernaar te leven. Het is waar men naar streeft, en dat hoeft men zich alleen maar te realiseren.
Klassiek hindoeïsme
Het brahmanisme ontwikkelde zich tot het systeem dat nu bekend staat als het hindoeïsme, dat algemeen wordt beschouwd als een religieus systeem, een filosofie en een manier van leven. Het hindoeïsme, welke vorm men ook denkt aan te nemen, is voornamelijk gebaseerd op zelfkennis. Wanneer een persoon zichzelf realiseert, realiseert hij God. Kwaad komt voort uit onwetendheid over wat goed is, en kennis van wat goed is ontkent dit kwaad.
Men streeft er in zijn leven naar te weten wat goed is en het na te streven in overeenstemming met een bepaalde plicht (dharma), en de actie die bij dit juiste streven betrokken is, is iemands karma. Hoe meer men zijn eigen karma oprecht uitvoert, hoe dichter men bij zichzelf komt, en dus hoe dichter men bij zijn goddelijke zelf komt.
Het hindoeïsme beschouwt de ziel als onsterfelijk, altijd aanwezig als onderdeel van Brahman. Dus vernietiging bij de dood is een illusie. De ziel ontdoet zich van het lichaam bij de dood en reïncarneert opnieuw als ze er niet in slaagt moksha te bereiken, wat ‘bevrijding en bevrijding’ betekent. Als je dit bereikt, verenigt Atman zich met Brahman en keert terug naar zijn eeuwige bron.
De cyclus van geboorte en dood, bekend als samsara, gaat door totdat de ziel gevuld is met aardse ervaringen en genoegens. Het leven is gericht op afscheiding en het najagen van eeuwige behoeften, in plaats van tijdelijke behoeften.
Elke persoon kwam naar de aarde om een specifieke rol te spelen, en als hij ervoor kiest om die rol niet te spelen in zijn huidige leven, keert hij terug in een ander leven en een ander leven totdat hij die rol speelt.
Dit proces houdt verband met het kastenstelsel in het hindoeïsme, aangezien iemand wordt geboren in een specifieke omstandigheid die op geen enkele manier kan worden veranderd, en de functie moet vervullen die hem is toegewezen als onderdeel van die fase voor het leven, en daarin reïncarneren als hij slaagt er niet in om het goed uit te voeren. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, werd het concept in de negentiende eeuw niet afgedwongen door de koloniale regering van Groot-Brittannië, maar het werd voor het eerst gesuggereerd in de Bhagavad Gita, toen Krishna Arjuna vertelde over ‘guna’, iemands verantwoordelijkheid jegens de Dharma.
Krishna’s woorden werden later geparafraseerd in het boek dat bekend staat als “Manu Smriti”, wat “Wetten van Manu” betekent, dat rond de 2e en 3e eeuw voor Christus werd geschreven en beweerde dat een strikt kastenstelsel was ingesteld als onderdeel van de goddelijke orde, waarin men is voorbestemd om levenslang in de sociale klasse te blijven waarin hij is geboren. De Codex van Manu’s Wetten is de eerste uitdrukking van dit concept zoals het vandaag bekend is geworden.
Hindoeteksten en rituelen
De teksten in het hindoeïsme die de “Hindoe-geschriften” zijn, ongeacht de latere tussenkomst van Manu’s wetten, verduidelijken het concept van eeuwige orde. Deze werken zijn onderverdeeld in twee categorieën, de eerste is ‘shruti’, wat ‘wat wordt gehoord’, wat de aard van het bestaan onthult, zoals opgetekend door de schrijvers die het hoorden en het optekenden in de Veda’s. De tweede is smriti, wat ‘herinnerd’ betekent, en bevat verslagen van grote helden uit het verleden, en hoe ze leefden, of niet leefden, volgens de principes van eeuwige orde.
Hindoeteksten verwijzen naar vele goden zoals Indra, de heer van kosmische krachten, bliksemschichten, stormen en oorlog, Agni, de god van vuur en licht, Kali, de godin van de dood, Ganesh, de verwijderaar van obstakels, en Parvati, de godin van liefde en vruchtbaarheid en kracht. De belangrijkste van deze godheden zijn Brahma de schepper, Vishnu de beschermer en Shiva de vernietiger, de zogenaamde hindoeïstische heilige drie-eenheid.
Deze godheden zijn vormen van Brahman, de ultieme realiteit die alleen kan worden begrepen door de eigen aspecten ervan te begrijpen. Brahma, Vishnu en Shiva vormen deze individuele aspecten en godheden op basis van hun persoonlijkheden, motieven en verlangens. Ze kunnen worden begrepen door hun avatars, omdat het moeilijk is om ze helemaal alleen te begrijpen. Ze nemen de vorm aan van andere godheden, waarvan Krishna de beroemdste is, de avatar van Vishnu, die periodiek naar de aarde komt om de harmonie van de mensheid aan te passen en fouten te corrigeren.
In het hindoeïsme kan een persoon zijn heilige rituelen in zijn huis, een persoonlijk heiligdom of een tempel beoefenen. In de tempel treedt de geestelijkheid namens God op als tussenpersoon door middel van instructies, hymnen, hymnen en gebeden. Hymnen, dansen en openbare bewegingen van zelfexpressie voor God worden vaak beschouwd als religieuze riten. Daarnaast is oogcontact met de ogen van een godheid belichaamd in een beeld een belangrijk onderdeel van religieuze rituelen. Daarom zijn hindoetempels van binnen en van buiten versierd met meerdere beelden van goden.
De relatie tussen de gelovige en God blijkt grotendeels uit de vele feesten die het hele jaar door plaatsvinden. Een van de meest bekende is Diwali, wat ‘Festival of Lights’ betekent. Ze vieren de overwinning van het licht op de duisternis. De aanwezigheid van een standbeeld of personificatie van een godheid, zoals bij alledaagse riten, is belangrijk om de geest en geest van de artiest te verbinden en te verheffen.
Kortom, het maakt niet uit in welke vorm de godheden worden geheiligd, want al deze monotheïstische godheden zijn aspecten van Brahman, net als de slaaf en de religieuze ritus, en het belang komt niet uit de details van de ceremonie zelf, maar uit de belang van de ceremonie zelf die iemands plaats in het universum erkent en zijn toewijding bevestigt Door de goddelijke eenheid in elk aspect van zijn leven te erkennen, en zijn relatie met anderen die hetzelfde pad naar de bron bewandelen.
Lees ook:
Alles wat je moet weten over het Indiase epos Mahabharata
Nietzsche’s idee van de eeuwige terugkeer
Vertaling: Lujain Al-Haffar
Bewerking: Raghad Abu Ragheb
Beoordeling: Aya Fahmawi